3. Abraham Lincoln als detective

Ontneem de zeeman zijn schip, en hij heeft opgehouden te bestaan.

Zo is ook een prairiejager ondenkbaar zonder zijn paard. En zoals er een groot verschil is tussen het ene schip en het andere, zo is ook elk paard verschillend. Pshaw, ik zal er niet over uitweiden, maar als ik zeg dat ik jarenlang een van de beste paarden van de prairie tussen mijn leggins heb gehad, dan zal men begrijpen wat ik bedoel. Ik heb ervoor gezorgd als voor mezelf, ja, nog veel beter; we hebben herhaalde malen ons leven aan elkaar te danken gehad en toen het trouwe dier tenslotte door de kogel van een roodhuid viel, heb ik het begraven met de scalp van zijn moordenaar erbij zoals dat bij ons jagers de gewoonte is.

En hoe ik aan het dier kwam? Van wie anders zou het geweest zijn dan van ‘Zwarte Panter’! Het bevond zich destijds in Smoky

Hill onder de gevangengenomen dieren, het had een pantervel op de rug en zijn manen waren doorvlochten met adelaarsveren, bewijs genoeg dat het het paard van het opperhoofd was geweest.

Ik besteeg het en merkte dat het de beste Indiaanse dressuur gehad had die men zich kan voorstellen. Ik kon niet meer van hem scheiden, bracht hem op het vlot en zadelde het toen we de Mississippi hadden bereikt en Lincoln en ik uit elkaar gingen. Het was een hengst en ik noemde hem ‘Arrow’ (pijl) en het was zo’n voortreffelijk paard dat iedereen me om hem benijdde.

Ik ging naar Texas, zwierf een paar jaar door New Mexico, Colorado en Nebraska en kwam zelfs in Dakota terecht bij de Sioux, van wie de beste trapper nog wel iets leren kan.

Bij de Black Hills ontmoette ik een paar jagers die me iets heel plezierigs te vertellen hadden. Toen we op een avond bij het vuur een sappig stuk buffellende zaten te braden en er zo over van alles en nog wat werd gepraat, vroeg een van de mannen me: ‘Kent u de hoogvlakte die zich van Yankton aan de Missouri rechts van de rivier naar het noorden uitstrekt en dan steil naar beneden afdaalt in het land van de Hudson Bay? Hij wordt de Côteau du Missouri genoemd.’

‘Natuurlijk ken ik die. Maar er is niemand die er graag naar toe gaat, naar die spookachtige steile wanden en kloven waar roodhuiden, beren en lynxen de scepter zwaaien en waar niets anders te schieten is dan een miserabel stinkdier of een wilde kat.’

‘En toch ben ik er geweest en ik heb er iets gevonden wat ik daar nooit vermoed had, namelijk een van de mooiste nederzettingen die er in de Verenigde Staten te vinden is.’

‘Wat? Daarboven? Op die woeste Côteau?’

‘Ja. Ik ben er drie dagen gebleven en het leek wel of ik de president zelf was - zo gastvrij ben ik er onthaald.’

‘En wie was uw gastheer?’

‘Guy Willmers, een knappe kerel - een mulat. Zijn vrouw, die Betty heet, komt uit Duitsland. Haar vader, een zekere master Hammer, heeft aan de Arkansas gewoond en hij heeft veel meegemaakt. De bushheaders hebben een dochter van hem vermoord en ...’

Ik sprong op.

‘Guy Willmers - ? Een mulat - ? Fred Hammer - nietwaar, Fred heet hij?’

‘Ja, Fred Hammer, een lange man met brede schouders en sneeuwwit haar. Maar kent u die mensen soms?’

‘Of ik ze ken? Beter dan jullie allemaal bij elkaar! Fred Hammer woonde naast ons en Mary, zijn oudste dochter, was mijn verloofde: ze werd door de bushheaders ontvoerd en toen we de bandieten achtervolgden, werd zij, evenals mijn vader door Canada Bill doodgeschoten.’

‘Dat klopt! Bent u dan Tim Kroner over wie Willmers me zoveel heeft verteld?’

‘Ja, die ben ik. Ik ben de prairie ingetrokken en toen ik jaren later weer eens terugkwam, woonden er andere mensen op de farm.’

‘Fred Hammer heeft zijn bezittingen goed verkocht en is een winkel in St. Louis begonnen. Guy Willmers reisde voor hem en toen hij daarbij eens op de Côteau kwam, beviel het hem er zo goed dat hij er is gaan wonen. Langzamerhand kwamen er steeds meer familieleden en vrienden naar toe en zo is er een settlement ontstaan. U moet er eens heen gaan, master Kroner - ik kan u verzekeren dat u er geen spijt van zult hebben.’

Zounds, ik laat me hangen als ik niet morgenvroeg meteen op pad ga! Ik heb genoeg van de Black Hills en wil wel eens naar de roodhuiden, lynxen en beren!’

‘Maar eerst moet u ons de geschiedenis van de bushheaders vertellen. Canada Bill moet onlangs in Des Moines zijn geweest en twaalfduizend dollar met three card monte hebben gewonnen. Dat schijnt een duivels spel te zijn, veel erger nog dan het gewone monte dat in Mexico wordt gespeeld.’

‘Mij heeft het heel wat meer gekost dan een stapel zilveren dollars. En hoe dat in z’n werk is gegaan, well, luister maar!’

Ik vertelde de hele geschiedenis. Nadat we nog wat nagepraat hadden, werd de eerste wachtpost aangewezen en rolden we ons in onze dekens. Maar ik kon niet slapen. Ik dacht voortdurend aan Fred Hammer, Betty en Guy Willmers; de oude herinneringen werden weer levend en toen ik eindelijk toch indommelde, droomde ik over het verre Arkansas, over de twee kleine farms, over mijn vader en moeder en over Mary die ik in haar vroegere schoonheid en goedheid voor me zag. Ook Canada Bill was erbij; hij wilde me wurgen en toen hij me beetgreep, werd ik wakker.

‘Tim Kroner, u hebt de laatste wacht. Het is tijd!’

Het was de oude klemmenzetter die mijn arm had beetgepakt - het was me liever geweest als ik werkelijk William Jones voor me had gehad!

Ik had met opzet de laatste wacht gevraagd om vroeg op weg te kunnen gaan. Toen het tijd was om de anderen te wekken, vroeg ik aan de trapper hoe ik rijden moest naar de Côteau.

‘U gaat steeds in oostelijke richting naar de Missouri die u bij de Green Fork oversteekt - dan rijdt u langs de rechter oever stroomopwaarts. De Côteau bestaat uit reusachtige plateaus die gemakkelijk te tellen zijn. Tussen het vierde en vijfde plateau gaat u omhoog - u komt dan bij een oerwoud waar u met twee dagreizen naar het noorden doorheen bent; dan komt er een uitgestrekte buffelgrasvlakte die u ook in noordelijke richting oversteekt, ongeveer vier dagen lang, tot u bij een klein riviertje komt - aan de oever daarvan woont Willmers.’

‘Wat voor roodhuiden zitten er in die streek?’

‘Sioux, de meesten van de Ogelallah-stam, ’t gevaarlijkste volkje dat ik ken. Maar ze komen daar alleen in de tijd van de voorjaars-

en herfsttrek van de buffels. Het is nu hoogzomer en u zult dus waarschijnlijk geen last van hen hebben. Ze zullen zich wel teruggetrokken hebben tussen de Platterivier en de Niobrara.’

‘Ik dank u hartelijk - als we elkaar weer eens ontmoeten, zal ik u vertellen hoe mijn tocht verlopen is.’

‘Dat zou me plezier doen! En wilt u vooral mijn groeten aan uw vrienden overbrengen?’

Ik nam afscheid van het gezelschap, besteeg mijn trouwe Arrow en reed oostwaarts. Toen ik bij de Green Fork kwam, zwom ik met mijn paard de Missouri over en inderdaad zag ik toen verscheidene hoge plateaus, van elkaar gescheiden door woeste dalen. Toen ik de vierde bergreus achter me had, sloeg ik rechtsaf en kwam in een ravijn dat zo versperd was door neergestorte rotsblokken, steengruis en omgevallen, half vergane en met allerlei slingerplanten begroeide bomen, dat het me heel wat moeite kostte er met mijn paard doorheen te komen. Het was een geluk dat ik een goede tomahawk bij me had waarmee ik me een weg kon banen. En zo bereikte ik eindelijk de hoogvlakte.

Ik bevond me nu in een prachtig oerwoud zonder kreupelhout zodat ik goed kon opschieten. Met mijn snelle Arrow had ik nog geen twee hele dagen nodig om de prairie die erachter lag te bereiken. Voordat ik verder ging, voorzag ik me van een voorraadje vlees want ik wist niet of ik in de savanne geschikt wild zou kunnen schieten.

Daarna reed ik in noordelijke richting verder. De eerste twee dagen verliepen zonder dat zich iets bijzonders voordeed. Toen ik de derde morgen wat later dan gewoonlijk weer op weg wilde gaan en op punt stond Arrow te zadelen, zag ik in de verte een ruiter in mijn eigen spoor aan komen rijden.

Wie kon er belang bij hebben door deze eenzame savanne te trekken? Meer uit gewoonte dan uit voorzichtigheid greep ik mijn mes en revolver om op een eventueel gevecht voorbereid te zijn en wachtte rustig af.

Hoe dichter de ruiter naderde, hoe beter ik zijn hoge brede gestalte kon onderscheiden. Hij reed op een buitengewoon hoogbenig paard dat een heel groot hoofd had maar een des te kleiner en zeer spaarzaam behaard staartstompje; toch liep het dier op een manier die mijn bewondering wekte. De man droeg een breedgerande vilten hoed, een nauwsluitend leren jak en laarzen die zijn hele benen bedekten. Over zijn schouder hing een dubbelloops jachtgeweer en aan zijn riem bungelden een kruit-, een kogel- en meelzakje; verder hing er een revolver aan en een bowiemes, en nog twee dingen die ik op dat ogenblik niet kon thuisbrengen, maar die naderhand ijzeren handboeien bleken te zijn.

Zijn gezicht was door de brede rand van zijn hoed niet te zien.

Ik liet hem tot op schootsafstand naderbij komen en hief mijn geweer.

‘Stop, master! Wat hebt u hier te zoeken?’

Hij hield zijn paard in en lachte.

Heigh-day, dat is een verrassing! Tim Kroner, ouwe wasbeer, wou je me soms doodschieten?’

‘Allemensen, die stem ken ik toch!’ riep ik uit terwijl ik m’n geweer liet zakken. ‘Maar die vervloekte hoed zit me in de weg.

Abraham Lincoln, ben jij het werkelijk die hier op zo’n geitebok komt aanrijden?’

‘Natuurlijk ben ik het als je er niets op tegen hebt. Mag ik doorrijden?’

‘Kom gauw en vertel wat je hier uitspookt!’

‘Eerst moet ik weten hoe jij hier verzeild bent geraakt!’

‘Ik ga een vriend opzoeken.’

‘Een vriend? Wie is dat?’

‘Raad eens!’

‘Aha, Guy Willmers soms die daarginds tussen de rotsen woont?’

‘Good lack, ken je die?’

‘Niet persoonlijk, maar in Smoky Hill heb je die naam eens genoemd.’

‘Weetje dan dat Fred Hammer naar de Côteau du Missouri gegaan is?’

‘Nee; ik wist wel dat er hier een Fred Hammer woont, maar dat het dezelfde is als die uit jouw verhalen, begreep ik pas toen je het over een vriend had - zodoende viel me ook de naam Guy Willmers weer in.’

Well, daar ga ik dus naar toe, En jij ?’

‘Daar ga ik ook heen.’

‘Wat? Jij ook? Wat ga je er doen?’

‘Dat is een geheim, maar jou kan ik ’t wel zeggen. Maar laten we gelijk doorrijden. En kijk me eens aan! Wat denk je dat ik ben?’

‘Hm, de knapste kerel tussen Nieuw Schotland en Californië.’

‘Dat is een overbodig antwoord. Ik bedoel m’n beroep!’

‘Dat raad ik toch nooit! Ik sla liever een buffel neer dan dat ik een raadsel oplos.’

‘Maar zie je niet iets aan me dat eigenlijk niet bij een trappersuitrusting hoort?’

‘Ja, die twee muizevallen. Ik geloof zowaar dat je politieman geworden bent!’

‘Dat nu niet precies, maar als je ’t goed vindt, mag je me voor een lawyer aanzien die zelfs al een beetje naam gemaakt heeft.

Je hebt me toen bij de oude Kansas met het wetboek aangetroffen terwijl ik een pleidooi hield; dat was mijn universiteit en die heb ik tevergeefs gevolgd! Al sinds 1836 ben ik als lawyer in Springfield gevestigd.’

‘Dat is het dus! Ja, ik heb altijd wel geweten dat je ’t nog eens ver brengen zou en ik geloof dat je ook op dit punt niet lang zult blijven staan. Maar wat heeft de lawyer met deze tocht te maken?’

‘Heel veel! In de lawyer steekt nog altijd de westman met zijn scherpe speurzin en daardoor is het me een paar maal gelukt om beruchte misdadigers, die het zelfs tegen de best geschoolde policeman konden opnemen, in te rekenen. Nu is er onlangs in Illinois en Iowa een bijzonder geraffineerde loafer geweest die verscheidene rijkaards flink bij de neus heeft gehad en omdat het tot nog toe geen enkele detective gelukt is hem te pakken te krijgen, heb ik de eervolle opdracht gekregen hem te zoeken en als het kan hem levend aan het gerecht uit te leveren.’

‘Hoe heet die kerel?’

‘Hij heeft dozijnen namen en het is niet bekend welke de juiste is. Zijn laatste streek, het vervalsen van belangrijke waardepapieren, heeft hij in Des Moines uitgehaald. Daarvandaan scheen zijn spoor naar de Côteau te leiden en ik vermoed dat hij het op Guy Willmers heeft voorzien.’

Heigh-ho, dat zal hem niet goed bekomen! Als hij daar inderdaad is, hoop ik een hartig woordje met hem te spreken. Het zal Canada Bill toch niet zijn?’

‘Nee, Waarom?’

‘Omdat die het laatst is gezien in Des Moines waar hij twaalf duizend dollar gewonnen zou hebben.’

‘Ja, dat weet ik. Hij is toen spoorloos verdwenen en zoals altijd zal hij wel weer ergens opduiken waar niemand hem verwacht. Hij is bijzonder gevaarlijk omdat het spel hem niet verboden kan worden en hij het zo handig aanlegt dat er nooit een bewijs tegen hem te vinden is. Het zou me niets verbazen als we hem zouden ontmoeten, want altijd als wij elkaar zagen, kregen we het met hem aan de stok.’

We reden de hele dag door en toen we de volgende morgen weer op weg gingen, waren we het erover eens dat we die dag de rivier zouden bereiken. Weliswaar strekte de prairie zich nog steeds voor ons uit, maar na enige tijd zagen we een nevelsliert die van oost naar west boven de savanne hing; we waren er snel dichterbij en toen duurde het niet lang meer of we stonden aan de oever van de rivier waar een lange rij huizen langs gebouwd was. Meer naar boven, een paar honderd meter van het water verwijderd, stond een opvallend mooi huis met grote bijgebouwen; wat lager zagen we enkele kleinere huizen die waarschijnlijk als arbeiderswoningen dienst deden. Alles zag er schoon en welvarend uit.

‘Good luck, hier is het!’ zei Lincoln; hij haalde de handboeien van zijn riem en vervolgde: ‘Die armbanden zal ik maar zolang wegstoppen, anders verraden ze nog waarvoor ik kom.’

Toen we het huis bereikten, kwam er juist een arbeider naar buiten.

‘Good day, man! Woont hier master Willmers?’ vroeg Lincoln.

‘Yes, master. Gaat u maar naar binnen. De gents en ladies zitten aan tafel.’

We zetten de paarden vast en gingen naar binnen. Daar zaten ze: Fred Hammer, Guy Willmers en Betty; ik herkende hen direct. Verder zaten er nog twee jonge meisjes, waarschijnlijk dochters van Betty en Guy, en tussen hen in zat een gentleman die ik niet kende. Willmers stond op.

‘Kom verder, mesjeurs! Wat brengt u ons voor nieuws?’ vroeg hij.

‘Een hele arm vol groeten van een zekere Tim Kroner, als u die soms kent,’ antwoordde ik.

‘Van onze Tim? Dat is ... heigh-ho, je bent het zelf, ouwe beer!

Ik had je bijna niet herkend. Je hebt in de prairie een baard gekregen waar alleen de punt van je neus nog uitsteekt! Duizendmaal welkom! Kom, laat ik je ook even aan de anderen voorstellen.’

Het was een geweldige ontvangst; ik werd bijna platgedrukt en kreeg nauwelijks tijd om mijn reisgenoot voor te stellen.

Ik heb iemand meegebracht die jullie ook nog moeten kennen. Of zijn jullie Abraham Lincoln vergeten die ons toen op het spoor van de bushheaders heeft gebracht?’

‘Abraham Lincoln? Ja warempel, hij is het! Welkom, sir, en neem het ons niet kwalijk dat we nu pas aan u denken! U bent wel wat veranderd sinds we elkaar voor het laatst hebben gezien.’

We moesten aan de tafel bij schuiven en nu werd ons ook de vreemdeling voorgesteld.

‘En dit is onze David Holman die ons al een week met zijn bezoek vereert,’ zei Willmers. ‘Later zal ik jullie ook kennis laten maken met master Belfort - hij is nu naar het dal om toe te zien bij het binnenhalen van de oogst. Dat is op en top een gentleman met zoveel ervaring op allerlei gebied dat we er allemaal versteld van staan. En met kaarten is hij een duivelskunstenaar.’

Er ontspon zich een levendig gesprek en het viel me op dat Lincoln zo zwijgzaam was. Waarom wierp hij telkens als master Holman het niet merkte zo’n scherpe en onderzoekende blik op hem? Was dit soms de man die hij zocht?’

Daar ging de deur open en zonder dat ik het wilde, sprong ik op en staarde de man die binnengekomen was strak aan. Het donkere haar en de volle zwarte baard brachten me in verwarring en misschien ook wel de elegante kleding maar ik had erop durven zweren dat... zover kwam ik echter niet want Guy

Willmers stond op en zei: ‘Dit is master Belfort, gentlemen! Hij is ...’

‘Master Belfort!’ zei Lincoln. ‘Wat mij betreft kan hij evengoed Fred Flater heten of William Jones, als hij maar toegeeft dat hij Canada Bill is!’

‘Canada Bill?’ riep Fred Hammer, terwijl hij opsprong en zijn mes greep.

‘Pas op uw woorden, sir!’ zei Jones dreigend - hij was het inderdaad; ik herkende hem nu ook aan zijn stem. ‘Men kan een gentleman niet ongestraft beledigen.’

‘Dat is zo,’ antwoordde Lincoln, ‘maar ik heb ook geen gentleman beledigd. Hoeveel klitwortels en helse steen hebt u nodig gehad om uw haar zwart te verven ? Ik raad u aan de volgende keer een loden kam te gebruiken - dan worden tenminste ook de haarwortels zwart. Master Willmers, u zei toch dat hij een tovenaar is met kaarten? Heeft hij u soms ook het spel three card monte geleerd?’

‘Ja, en ons heel wat geld afhandig gemaakt,’ gaf Fred Hammer ten antwoord. ‘Ik ben oud en mijn ogen worden zwak - anders had ik hem wel herkend; maar nu ik weet dat de moordenaar van Mary voor me staat, zweer ik dat hij hier niet levend vandaan komt!’

‘Wilt u uw gast neersteken, Fred Hammer?’ vroeg Canada Bill.

‘Kunt u bewijzen dat ik het was die uw dochter doodschoot?’

‘En mijn vader!’ beet ik hem toe. ‘Nee, bewijzen kunnen we het niet, maar zweren wel. En ook dat u in Smoky Hill zestig slagen kreeg en toen met de Indianen kwam!’

‘Ik? Die slagen kan ik niet ontkennen,’ zei hij grimmig, ‘en daarvoor zal ik nog wel eens met u afrekenen; maar dat met die roodhuiden - kunt u dat bewijzen?’

‘Wij, master Lincoln en ik, stonden er vlakbij toen u en de Zwarte Panter het schot van zijn zoon bewonderden en het plan voor de aanval op Smoky Hill bespraken en wij zagen de Indianen komen, u en het opperhoofd voorop. We hebben natuurlijk aan de kolonel verteld wat jullie van plan waren en jullie paarden hebben we met vuurwerk op de vlucht gejaagd. Dat was een goeie zet, nietwaar, master Jones?’

Hij hoorde nu voor het eerst hoe het kwam dat de aanval op het fort was mislukt; zijn ogen fonkelden en hij balde zijn vuisten, maar hij zag in dat hij zich moest beheersen.

‘Hebt u mij werkelijk zo goed gezien dat u mij van die aanval durft te beschuldigen, mesjeurs?’ vroeg hij woedend.

Lincoln ging vlak voor hem staan.

‘Nu moet u eens goed luisteren, master Jones. We kunnen korte metten met u maken - u weet toch dat master Lynch een streng heer is! Maar u bent te gast in dit huis en ik wil eerlijk toegeven dat we u bij Smoky Hill wel hebben gezien en uw stem hebben herkend, maar uw gezicht hebben we niet zo duidelijk kunnen onderscheiden dat we u met een zuiver geweten de kogel daarvoor kunnen geven. We zijn burgers van de Verenigde Staten en voltrekken een oordeel pas na een onomstotelijk bewijs. Het geld dat u deze gentlemen hebt afgetroggeld zullen ze wel niet van u terugverlangen - daarvoor is Canada Bill hun te min. Maar ik geef u een goede raad: u verlaat onmiddellijk deze plaats en wel binnen tien minuten. Als u dan niet weg bent, zal ik mijn buks een woordje mee laten spreken - daar kunt u van opaan!’

‘Bent u soms de baas hier in huis?’ vroeg nu David Holman.

‘U kunt master Jones niets bewijzen en we hebben eerlijk gespeeld.’

‘Nee, de baas hier ben ik niet, gentleman, maar ik bezit wel iets waarvoor men ontzag pleegt te hebben. En als ik master Jones een raad geef, weet ik heel goed wat ik doe!’

‘Laat ons dan eens zien wat u hebt, sir!’

‘Alstublieft!’

Lincoln haalde een stuk papier uit zijn zak, liet het aan Holman zien en gaf mij een wenk die ik meteen begreep. Ik ging naar buiten en haalde de handboeien te voorschijn. Toen ik weer binnenkwam, zag ik Holman met een bleek gezicht naar het papier staren.

‘Nu, master Holman of Rayer of Pancroft of Agston, wat zegt u van dit decreet?’ vroeg Lincoln. ‘In Iowa en Illinois, maar speciaal in Des Moines ziet men verlangend uit naar de man met al die mooie namen. Het is buitengewoon jammer voor u dat u uw linker pink mist: de afwezigheid daarvan heeft u verraden.

Ik zal onze vriend Willmers van twee gasten bevrijden die niet in zo’n prettige omgeving thuishoren!’

‘Zover zijn we nog niet, sir!’ riep Holman.

Hij wierp een onderzoekende blik op de deur en de ramen.

‘Ik geloof dat we wel zover zijn. En als u het niet wilt geloven, kijk dan maar eens naar deze sieraden, die ik u zal aanleggen!’

Ik gaf hem de boeien en greep mijn revolver. Ook Holman maakte een beweging naar zijn zak.

‘Weg met die hand of ik schiet!’ dreigde ik.

‘Ziet u nu wel dat het zover is?’ lachte Lincoln. ‘Steek uw handen uit; u hebt mijn volmacht gelezen en u weet dus dat ik u helemaal in mijn macht heb. Ik tel tot drie. Als dan de boeien nog niet om uw polsen zitten, krijgt u de kogel. Tim, bij drie schiet je!’

Hij ging voor Holman staan en opende de boeien.

‘Een... twee...!’

Holman begreep dat het ernst was; hij stak zijn handen uit en liet zich boeien. Nu wendde Lincoln zich weer tot Jones.

‘Vijf minuten zijn er al voorbij; u hebt er dus nog maar vijf over. Ik scherts niet. Maak dat u wegkomt!’

Fred Hammer had nog steeds het mes in zijn hand. Hij greep Jones bij de schouder en zei dreigend: ‘Schiet op, man! Anders sta ik niet voor mezelf in!’

Hij duwde hem de deur uit en enkele ogenblikken later zagen we Canada Bill wegrijden.

‘Hebt u hier niet een plekje waar we onze brave mister Holman zolang kunnen opbergen?’ vroeg Lincoln aan Willmers.

‘Jazeker - een heel best plekje zelfs. Komt u maar mee!’

De drie mannen gingen weg en ik vertelde aan Betty en haar twee dochters wat dat alles te betekenen had. Toen we weer allemaal bij elkaar waren, overlaadden Hammer en Willmers Lincoln met dankbetuigingen, maar deze wees ze lachend van de hand. Hij wilde de volgende morgen al weer vertrekken, maar daar werd heftig tegen geprotesteerd.

‘U zou met uw gevangene de lange, moeilijke en gevaarlijke tocht over de Côteau naar Iowa moeten maken,’ zei Willmers.

‘Als u nog een paar dagen wacht, gaan er hier vandaan drie boten naar de Missouri en u kunt gemakkelijk meevaren tot Yankton of Dacota - dan is het niet ver meer naar Des Moines. Uw gevangene zit hier veilig opgeborgen.’

Het was een goed voorstel en Lincoln ging ermee akkoord.

De avond viel. We hadden onze paarden losgemaakt zodat ze vrij konden grazen. In de stal konden we ze niet onderbrengen; ze waren de vrijheid gewend en zouden zeker uit de kleine ruimte losbreken. De ladies en gents zaten in de woonkamer te praten; ik was naar buiten gegaan om naar de paarden te kijken.

Ik liep langs de rivier; het was zo donker dat het water nauwelijks te onderscheiden was van de oever. Peinzend keek ik naar het stromende water waar plotseling een lichtstraal overheen gleed. Daarna viel het licht op een van de hooischuren. Toen hoorde ik voetstappen - er sloop iemand langs me heen en vlak erachter nog iemand. Door de duisternis kon ik niet zien wie het waren, maar ik had het gevoel dat het Jones en Holman moesten zijn.

Ze waren verdwenen voordat dit goed tot me doordrong. Ik liep zo snel ik kon naar het huis, ging de kamer in en vroeg aan Lincoln: ‘Zit Holman nog opgesloten, Abe?’

‘Waarom? Een half uur geleden ben ik nog bij hem geweest.’

‘Ik geloof dat ik hem en Jones heb gezien - laten we gauw gaan kijken!’

De deur van het gewelf waar Holman heen was gebracht was gegrendeld, maar toen we naar binnen gingen, zagen we dat de vogel gevlogen was.

‘Canada Bill is teruggekomen en heeft hem bevrijd!’ riep Lincoln. ‘We moeten...’

‘Laat ze maar gaan, sir!’ viel Willmers hem in de rede. ‘Morgenvroeg kunnen we hun spoor zien en ze zullen ons niet ontkomen.’

We gingen weer naar buiten. Een verblindend licht trof onze ogen. De hooischuur waar ik de lichtstraal op had zien vallen stond in lichterlaaie. Het vuur greep snel om zich heen en zette een deel van de oogst in vlammen.

In de rode gloed zag ik opeens een gestalte die naar het vuur stond te kijken, maar toen hij bemerkte dat ik hem zag, liep hij hard weg. Dat kwam me verdacht voor en ik ging hem achterna.

Hoe dichter ik hem naderde des te duidelijker zag ik dat hij bij het lopen door iets werd gehinderd; zijn armen bewogen niet.

Ik haalde hem in en herkende Holman; zijn handen waren nog geboeid. Ik greep hem beet, gooide hem op de grond en zette mijn knie op hem; hij probeerde zich te verweren, maar door de handboeien had dat niet veel zin. Ik maakte zijn halsdoek los en bond daarmee zijn voeten aan elkaar. Hij knarsetandde van woede en keek me met fonkelende ogen aan, maar er kwam geen woord over zijn lippen. ‘Goeden avond, master!’ zei ik. ‘Uw wandeling was van korte duur! Kunt u mij soms vertellen waar William Jones is?’

Hij antwoordde niet.

‘Goed! We zullen hem zonder u ook wel vinden.’

Ik greep hem bij zijn kraag en sleepte hem mee terug naar het huis waar hij meteen weer opgesloten werd. Daarna gingen we op zoek naar Jones, maar alle moeite was tevergeefs - hij was ontsnapt.

Het was de arbeiders van de nederzetting intussen gelukt het vuur te bedwingen en tenslotte doofde het uit door gebrek aan voedsel. De schade viel nogal mee en was in ieder geval kleiner dan de bedoeling van Jones en Holman was geweest.

Toen een paar dagen later de boten naar de Missouri vertrokken, gingen Lincoln en Holman mee. Het afscheid van Lincoln was niet gemakkelijk - ik was erg aan hem gehecht. Ik had ook mee willen gaan, maar Fred Hammer en Guy Willmers vonden dat dat niet kon en bovendien drongen Betty en haar dochters er zo op aan dat ik zou blijven dat ik tenslotte toegegeven had.

Later hoorden we dat Holman tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld was.

Abraham Lincoln is geen lawyer gebleven - hij heeft het tot de hoogste plaats gebracht die een selfmademan bereiken kan: hij is president van de Verenigde Staten geworden en heeft als dank voor alles wat hij aan goeds deed en wilde doen een kogel gekregen: vervloekt de schurk die dat gedaan heeft!

En ik? Ze lieten me niet meer gaan - ik moest bij Willmers mijn wigwam opslaan. Arrow was daarmee niet tevreden en ook ik hield het niet altijd uit. Af en toe greep ik buks en tomahawk en ging voor een paar maanden de savanne en de woodlands in om de buffels en de Indianen te laten zien dat Tim Kroner nog geen zin had om de prairie te verwisselen voor de eeuwige jachtvelden.

Mijn jachtgebied ligt tussen de Long Peaks en de Spanish Peaks en daar heb ik de naam Coloradojager gekregen.

Canada Bill heb ik nooit teruggezien. Enige tijd geleden hoorde ik dat hij bij de benedenloop van de Mississippi was gezien en daar met het spel three card monte veel geld in de wacht had gesleept. Sedert onze laatste ontmoeting zijn er dertig jaar verlopen, maar ik hoop dat hij nog leeft en dat ik hem nog eens in handen krijg. Dan zal mijn kogel hem niet missen!...

Helaas heeft Tim Kroner, de oude Coloradojager, geen deel gehad aan de bestraffing van zijn doodsvijand. Maar na jaren kwam er een eind aan zijn onzekerheid - hij kreeg een uitvoerig verslag over de dood van de gehate Canada Bill te horen.